Bezit



Een echt goede vriend is het nooit geweest. We spraken wel eens af maar steeds minder, en na de laatste keer had ik me voorgenomen om het stilletjes te laten doodbloeden. Het uitgaan van zijn relatie had hem geen goed gedaan. Hoewel ik er voor hem wilde zijn leek het me tegelijkertijd een taak die niet voor mij was weggelegd. Hij had vast betere vrienden waar hij meer aan zou hebben.
Twee weken nadat het was uitgegaan kwam ik hem tegen op de Overtoom. Ik liep voorbij de Jan-Pieter Heijestraat en zag hem staan in de deuropening van een winkel voor voedingssupplementen terwijl hij een verhitte discussie hield met de winkelier. De exacte teksten kan ik me niet goed herinneren. Het ging ongeveer zo:
‘Meneer, ik wil dat u mijn winkel verlaat.’
‘Uw winkel? Uw winkel? Waar haalt u het gore lef vandaan om dit pand te claimen?’
‘Dit is al zestien jaar mijn winkel, ik betaal huur, mijn naam staat op de gevel. Ik heb hier ook helemaal geen tijd voor.’
‘Oh meneertje heeft dus wel tijd, maar niet voor mij? Sinds wanneer is de tijd van u?!’
Ik was blijven staan, de eigenaar van de winkel keek me hulpeloos aan.
‘En uw naam staat weliswaar op de gevel, dat zie ik inderdaad, meneer van Slochteren, maar wat als ik mijn naam er naast zet? En die huur, hier, hier heeft u geld, dat is mijn geld, en ik geef het nu aan u, pak aan dan, en dan? EN DAN?!’
Ik vroeg de winkeleigenaar of ik iets kon betekenen. Mijn niet zo goede vriend draaide zich om.
‘Ah kijk, mijn vriend! Van mij! Of is dit toevallig ook uw vriend? Nou?’
Ik nam hem bij de arm, wierp de winkeleigenaar een excuserende blik toe en liep de Jan-Pieter Heijestraat in. Ik vroeg hem tegen beter weten in of alles goed ging.
‘Goed, goed, wat is goed.’
Hij stopte voor een tabakswinkel en trok zijn schoenen uit.
‘Dit zijn mijn schoenen. Kijk nou. Maar nu zijn ze uit, ik heb ze in mijn handen, ze zijn niet meer aan, en nu geef ik ze aan jou. Ik wil ze niet meer.’
‘Maar ik heb al schoenen.’
‘Ja. Maar ik zeg toch dat ze nu van jou zijn. Dan zijn ze dus nu jouw bezit.’
‘Maar ik wil jouw schoenen helemaal niet, en bovendien loop je nu op je blote voeten en is het hartje winter. Moet je ze niet weer aandoen, dat lijkt me beter.’
‘Dus je kunt iets weigeren, en dan is het toch niet van jou? Van wie zijn die schoenen nu dan?’
Ik had daar zo even snel geen antwoord op en daar kreeg ik spijt van.
‘Ja, zie je wel! Het is allemaal zo vluchtig Bram, zo vluchtig. Het ene moment is iets van mij, het volgende van jou, en nu staan we hier met schoenen die van niemand zijn. Begrijp jij het nog?’
Er fietste een vrouw voorbij in een bontjas.
‘Mevrouw, stop even!’ De vrouw stopte, en ook zij kreeg daar spijt van.
‘Is dat uw jas?’
‘Eeeh, ja?’
‘Twijfelt u nou? Is dit uw jas of niet?’
‘Ja dit is mijn jas ja, hoezo?’
‘En dat dier waar die jas van is gemaakt? Was dat uw dier?’
‘God zeg ik heb hier geen zin in hoor.’
Hij stapte op de vrouw af en begon haar jas uit te trekken.
‘Als u geen toestemming heeft gevraagd aan dit dier vind ik het erg raar dat u met deze jas rondloopt alsof die van u is. Hier ermee.’
De vrouw probeerde hem van zich af te slaan, ik was te perplex geweest om in te grijpen maar kwam eindelijk bij zinnen en trok hem van haar af. ‘Het spijt me verschrikkelijk mevrouw, het gaat niet zo goed met mijn vriend.’
De vrouw fietste weg zo hard als ze kon.
‘Jouw vriend? Jouw vriend?! Ben ik nu ook al van iemand?!’
Inmiddels keken er meerdere mensen naar ons, ik heb me zelden zo opgelaten gevoeld. ‘Ik ben van niemand!’
Woest begon hij al zijn kleren uit te trekken. Ik probeerde hem nog te stoppen, maar ik weet niet of u wel eens heeft geprobeerd om een volwassen man te verhinderen al zijn kleren uit te trekken? Het is onbegonnen werk.
‘Waarom doet iedereen toch zo vreemd de laatste tijd?!’
Hij rende naakt de Eerste Helmersstraat in. We keken hem allemaal na, er was geen redden meer aan. Zijn laatste woorden kon ik niet goed verstaan, volgens mij riep hij:
‘Ik wil alleen maar duidelijkheid, dat is alles!’


